17628 |
keel, strot |
keel:
ké:l (L210p Venray),
kél (L210p Venray),
strot:
stroot (L210p Venray, ...
L210p Venray),
strö:t (L210p Venray)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kélschat (L210p Venray)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
pijn in de keel:
pi.n in də kɛ:l (L210p Venray)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
russische vink:
russische vink (L210p Venray)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26167 |
keerklossen |
keerblokken:
keerblokken (L210p Venray),
keerijzers:
keerijzers (L210p Venray),
keerklossen:
keerklossen (L210p Venray)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
19926 |
keffen |
keffen:
Veldeke 1979 nr. 1
keffen (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (L210p Venray),
kēgələ (L210p Venray)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mitə ke.gəls wörtər nimir gəspølt (L210p Venray)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (L210p Venray),
\'n Huus vol daochters is as enne kelder vol zo‰r bi‰r: wie veel dochters heef loopt kans er mee te blijven zitten
kelder (L210p Venray)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelk (L210p Venray),
kellek (L210p Venray)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|