e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen blutsen: blutse (Venray), Veldeke 1979, nr. 1  blutse (Venray), butsen: WLD  butse (Venray) blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knibbelen mikado: mikado (Venray) Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: knei (Venray), knĕĕj (Venray), knie (Venray), kné:j (Venray), knéj (Venray) knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knieholte haaks: WNT: haassen, vgl. ook gelijkbet. gron. haoks (de vries).  hŏks (Venray), hees: hesse (Venray) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje kniebankje: kneejbenkske (Venray), knielbankje: knielbaengske (Venray), knielbaenkske (Venray), knielbenkske (Venray) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Venray) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen kniekussen: kneejkusse (Venray), kneejkussen (Venray), knijkusse (Venray), knielkussen: knielkusse (Venray) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen kniezen: knieze (Venray, ... ), treuren: treure (Venray) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Venray, ... ), nijpen: niepe (Venray), niĕpe (Venray) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker bikkel: bikkel (Venray, ... ) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] || Knikker, stuiter. III-3-2