21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L210p Venray)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
bouwland:
bou̯lant (L210p Venray),
land:
lant (L210p Venray),
lānt (L210p Venray),
veld:
vɛlt (L210p Venray)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
mesje pikken:
het spel wordt gespeeld met een pluut of kniep. Op de grond wordt een willekeurig vierkant getrokken en middendoor gedeeld. Nadat ieder zijn deel gekozen heeft en vastgesteld is, wie mag aanvangen, gooit men het mes in het gedeelte van zn tegenstander. In de richting van het lemmet trekt men dan aan beide zijden de lijn door, tot aan de zijde van het vierkant of de middenstreep. De tegenstander kan dan kiezen (wanneer zijn grondgebied in tweeën gedeeld is) welk deel hij wil behouden. Is dit gebeurd, dan wordt de oorspronkelijke scheidingslijn uitgeveegd en gaat men verder. Gooit men het mes in eigen gebied, buiten het vierkant of valt het mes om, dan is de beurt voorbij en komt de tegenstander aan de beurt. Men heeft verloren als (na afspraak) het eigen grondgebied zo klein geworden is, dat men er niet meer met éen voet in kan staan of als men er op de schoenneus staande, niet meer inpast.
meske pikke (L210p Venray)
|
Jongensspel.
III-3-2
|
24917 |
landstreek |
buurt:
buurt (L210p Venray),
contrei:
(= omstreken).
de kònterìj (L210p Venray),
streek:
streek (L210p Venray)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
winterhaar:
wentǝrhø̄r (L210p Venray)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33838 |
langbenig paard |
kersenplukker:
kɛrsǝpløkǝr (L210p Venray)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
29987 |
lange bouwladder |
steigerleer:
stē̜gǝrlir (L210p Venray)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|
24645 |
lange dunne boom |
sliet:
WLD
slīēt (L210p Venray),
zwierts:
Veldeke 1979 nr 1
zwierts (L210p Venray)
|
Een lange dunne boom (zwiemel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
WLD
gert (L210p Venray),
zwierts:
Veldeke 1979, nr. 1
zwierts (L210p Venray)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17610 |
lange neus |
forse gevel:
forse gevel (L210p Venray),
tokes:
Van Dale: tokes, tokus
tookus (L210p Venray)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|