24420 |
larve van de libel |
sprok:
sprok (L210p Venray)
|
larve vd libel
III-4-2
|
28472 |
larven |
larven:
larvǝ (L210p Venray)
|
Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68]
II-6
|
18980 |
laster |
laster:
lāster (L210p Venray)
|
laster [SGV (1914)]
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
door de zeik trekken:
iemand dur de zēēk trekke (L210p Venray, ...
L210p Venray),
zwartmaken:
iemand zwârt maake (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lāstig (L210p Venray, ...
L210p Venray),
moeilijk:
moe-jlek (L210p Venray),
zwaar:
zwaor (L210p Venray),
(gewicht).
zwōōr (L210p Venray)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
lastig kind:
en lastig kiend (L210p Venray)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
donderen:
dòndere (L210p Venray),
klieren:
kliere (L210p Venray),
mieteren:
mietere (L210p Venray)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
afhouden:
van t⁄ wêrk âfhalde (L210p Venray),
ophouden:
òphâlde (L210p Venray)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
31724 |
lat |
lat:
lat (L210p Venray
[(meervoud: latǝr)]
)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
30234 |
latei |
betonlatei:
bǝtǫnlatęj (L210p Venray),
latei:
latęj (L210p Venray)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|