19334 |
pretmaker |
grapjas:
grapjas (L210p Venray)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
goed:
goēd (L210p Venray),
mooi:
moi (L210p Venray),
plezierig:
plezierig (L210p Venray)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
verlegen:
verlaege (L210p Venray)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
prevelen:
prevele (L210p Venray)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23326 |
priester |
priester:
priester (L210p Venray)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
priesterkoor:
priesterkoeer (L210p Venray, ...
L210p Venray),
priesterkoer (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prî:s (L210p Venray)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
26991 |
prikken van de turf op de kruiwagen |
kluiten vuisten:
klytǝ vustǝ (L210p Venray)
|
Bij het graven op het hoge wordt soms de turf door iemand die op het hoge staat aan een riek geprikt en op een kruiwagen gelegd. [II, 60a]
II-4
|
31161 |
prikrad |
prik:
prik (L210p Venray)
|
Tandwieltje met scherpe tandjes, op ijzeren staaf-in-houten-handgreep, dat langs de rand van een stuk leer gerold wordt en aldus op gelijke afstanden de plaatsing van de gaatjes voor de naad aangeeft. [Li 1963, 61]
II-10
|
22356 |
priktol |
dol:
döl (L210p Venray),
Zie: hákdol, kápdol, pindol.
dol (L210p Venray),
hakdol:
Zie: hákdol, kápdol, pindol.
hakdol (L210p Venray),
haktol:
[Met afbeelding].
háktol (L210p Venray),
kapdol:
Var. hákdol.
kápdol (L210p Venray),
tol:
tol (L210p Venray)
|
Jongenstol met touwtje. || Soor van tol (speeltuig) in T-vorm. || tol (speeltuig) [SGV (1914)] || Tol, speelgoed. || Tol.
III-3-2
|