31746 |
timmermansgereedschap |
timmergerei:
temǝrgrɛj (L210p Venray)
|
Verzamelnaam voor alle werktuigen en gereedschappen die door de timmerman worden gebruikt bij het bewerken van het hout. [N 55, 179a; monogr.]
II-12
|
30117 |
timpaan |
raamvlechting:
rāmvlęxteŋ (L210p Venray)
|
De ruimte tussen de bovendorpel van het kozijn van een raam of deur en de daarboven zich welvende boog. Wanneer boven een raam of deur met rechte bovendorpel een segment-, rond- of ellipsboog is geslagen, wordt het boogschild, d. i. de ruimte, die door de boog ingesloten wordt, niet alleen gevuld, maar veelal ook versierd. Bij vlak werk in metselwerk bestaat de boogvulling gewoonlijk uit enige lagen steen, hetzij zonder enige versiering, hetzij door het aanbrengen van gekleurde stenen enigszins gefigureerd. (Zwiers I, pag. 159). [N 32, 16b; monogr.]
II-9
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het trekt:
t⁄ trekt (L210p Venray),
trek:
d⁄n trek (L210p Venray)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24255 |
tochtig |
rinds:
rens (L210p Venray),
tochtig:
tøxtǝx (L210p Venray),
vaardig zijn:
verrig zien (L210p Venray),
varrig:
varex (L210p Venray)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-1
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
ientree (L210p Venray)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
Veldeke 1979, nr. 1
gekruuie (L210p Venray),
WLD
gekruuje (L210p Venray)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
29391 |
toer |
toer:
tūr (L210p Venray)
|
Geplooid lint met witte of licht-rose bloemen bezet dat over de muts werd gedragen. In Meijel waren het dubbele linten. Vaak ging de benaming toer over op hele muts. Het verspreidingsgebied van de toer is voornamelijk Noord-Limburg. Vergelijkbaar met de toer is de Noordbrabantse poffer. [N 61, 2a A; monogr.]
II-7
|
21438 |
toeslag |
opslag:
opslag (L210p Venray)
|
het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19261 |
toestemming |
de zegen hebben:
de zēēgen hebbe (L210p Venray),
toestemming:
toestemming (L210p Venray)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19663 |
toilet |
huisje:
Iemes dén \'t huËske schónhildt, zet duk mieër uut, as de riekste stinker dén \'t smerreg mikt Van aermoej nog génaens nor \'t huËske ho‰ve: zeer arm zijn
huūske (L210p Venray),
plee:
plee (L210p Venray),
poepdoos:
poepdoeës (L210p Venray),
ton:
Ik mòt iefkes op de tón Die femille kunde baeter òp de tòn hebbe as án de toffel: gezegde voor mensen die bekend staan als profiteurs bij het eten
tòn (L210p Venray)
|
spottende benaming voor w.c. || toilet || w.c., plee || w.c., toilet
III-2-1
|