22125 |
de gummiring afnemen |
de ring afdoen:
ring afdôên (L210p Venray)
|
het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21416 |
de hort op? |
op de retteketet:
WNT: retteketet, A.2b) Benaming voor een snapachtige vrouw.
op de retteketet (L210p Venray),
op sjouw:
Van Dale: I. sjouw, 2. (stud.) aan de (of op) de sjouw zijn, boemelen, aan de rol zijn.
op sjouw (L210p Venray)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen bidden:
den huuszaegen bidde (L210p Venray)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
anstaeke (L210p Venray)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
kerse doeeve (L210p Venray)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afheffen:
áfhöffe (L210p Venray),
heffen:
høͅfə (L210p Venray)
|
Aftillen. Bij het kaartspel: t bovenste gedeelte wisselen met het onderste gedeelte van de stapel. || Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
gaeve (L210p Venray)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
schiete (L210p Venray)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
staeke (L210p Venray)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30052 |
de kelder uitgraven |
de kelder smijten:
dǝ kɛldǝr smitǝ (L210p Venray)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|