20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
áppelemoes (L244a Veulen),
appelmoes:
áppelmoes (L244a Veulen, ...
L244a Veulen),
prut:
De prut stöt ien de kelder Prut koke: appelmoes maken
prut (L244a Veulen)
|
appelmoes
III-2-3
|
20780 |
appelpannenkoek |
appelkoek:
áppelkoēk (L244a Veulen)
|
appelpannekoek
III-2-3
|
19679 |
asbak |
asbak:
âsbák (L244a Veulen),
assenbak:
âssenbák (L244a Veulen)
|
asbak
III-2-1
|
30553 |
asfaltpapier |
dakleer:
dáklē̜r (L244a Veulen)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
19722 |
aslade |
asselade:
âsselaaj (L244a Veulen),
assenbak:
âssenbák (L244a Veulen),
kachellade:
káchellaaj (L244a Veulen)
|
aslade || de aslade in het fornuis/de kachel/haard
III-2-1
|
20008 |
aster (aster sinensis) |
aster:
as’ter (L244a Veulen)
|
asterbloem
III-2-1
|
19561 |
aszeef |
assenzift:
âssezift (L244a Veulen)
|
aszeef
III-2-1
|
31935 |
avegaar |
effer:
ɛfǝr (L244a Veulen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aevesaete
aovendaete (L244a Veulen),
avondkost:
aovendkaost (L244a Veulen),
avondseten:
ōͅvəs˂ēͅtə (L244a Veulen),
avondskost:
Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)
aoveskaos(t) (L244a Veulen)
|
avondeten || avondkost
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
ázien (L244a Veulen),
edik:
Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan
eek (L244a Veulen)
|
azijn
III-2-3
|