19419 |
briket |
briket:
brekét (L244a Veulen)
|
briket
III-2-1
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
uitbroeden:
ytbrui̯ǝ (L244a Veulen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (L244a Veulen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34502 |
broeds |
kloeks:
kluks (L244a Veulen)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
20769 |
brood |
stoetbrood:
stuutbroeëd (L244a Veulen)
|
brood, gebakken van restanten van ander brooddeeg
III-2-3
|
20710 |
broodje |
pistolet:
pistelej (L244a Veulen),
stoetje:
later ook benaming voor een kadetje
stuutje (L244a Veulen)
|
feestelijk, langwerpig, knapperig broodje || klein broodje, gebakken van het deeg dat van een groot brood over bleef
III-2-3
|
32554 |
broodmand |
bakkersmand:
bɛkǝrsmãnt (L244a Veulen),
broodmand:
bruǝtmãnt (L244a Veulen)
|
Mand, vaak rechthoekig van vorm, waarin de bakker brood naar de markt of naar de klant bracht. De bakkersmand was volgens het Venrays woordenboek (pag. 78) een grote vierkante gevlochten mand, die meestal voor op een transportfiets stond en waarmee het brood bezorgd werd. [N 40, 96; N 40, 115; monogr.]
II-12
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeëdmes (L244a Veulen),
bródmes (L244a Veulen)
|
broodmes
III-2-1
|
20670 |
broodpap |
brokjespap:
brökskespáp (L244a Veulen),
broodpap:
broeëdpáp (L244a Veulen)
|
pap met stukjes brood
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
buikkerel:
bukkeͅl (L244a Veulen),
buikman:
boekman (L244a Veulen)
|
krentebrood in de vorm van een pop, speciaal gebakken ter gelegenheid van St. Nicolaas || krentenbrood in de vorm van een pop
III-2-3
|