e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leunstoel grote stoel: groeëtestoēl (Veulen), zorg: zörg (Veulen) leunstoel || stoel met armleuning behorend bij een meublement III-2-1
leverworst leverworst: Mit n schiëf laeverwaorst kunde ennen hoond baeter faeste as mit moj weurd  laeverwaorst (Veulen) leverworst III-2-3
lichtgeraakt, kregel kommerlijk: kummelek (Veulen), spinnorrig: cf. WNT IX, kol. 2169 s.v. "norrig". Zie "norsch"(zeer onvrienlijk, een slecht humeur toonenende ....)  spinnörig (Veulen) korzelig, kregelig, kort aangebonden || korzelig, lastig, kribbig, lichtgeraakt III-1-4
liefkozen knoefelen: knoēvele (Veulen), kozen: koeëze (Veulen) knuffelen || kozen, vleien, strelen III-1-4
limburgse kaas stinkkaas: steenkkieës (Veulen, ... ) Limburgse kaas || stinkkaas III-2-3
limonade aanmaak: ánmāk (Veulen), grenadine: grinnedien (Veulen), kookwater: käökwater (Veulen), kwast: Dén kwâst ment, dat hij mit enne kwâst, gesopt ien wat kwâst, dén kwâst ien de kâst kan wegwaerkt: Die kwibus meent, dat hij met een kwast, gedoopt in wat aanmaaklimonade, die noest in de kast kan wegwerken Kwâst = dan ook drank kwâst = dan ook kwibus/ aansteller kwâst = dan ook borstel kwâst = dan ook noest  kwâst (Veulen) drank uit siroop, aangelengd met water || grenadine || limonade met koolzuur || limonadesiroop III-2-3
linnenkast lijnenkast: lienekâs(t) (Veulen) linnenkast III-2-1
lintzaagmachine lintzaag: lint˲zāx (Veulen) Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.] II-12
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̜̄kǝ (Veulen), toeten: tūtǝ (Veulen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
lood lood: lūǝt (Veulen) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11