18798 |
begrip, besef |
belul:
belul (L244a Veulen),
bezei:
bezeej (L244a Veulen)
|
benul, notie || verstand, begrip
III-1-4
|
31451 |
bektang, buigtang |
kraaienbek:
krē̜jǝn˱bɛk (L244a Veulen
[(tangetje met ronde bekken)]
)
|
In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.]
II-11
|
31690 |
benedenstuk van de boom |
konteinde:
kōnt˱ē̜nt (L244a Veulen)
|
Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.]
II-12
|
19287 |
benieuwen |
s nieuws zijn:
’s neejs (L244a Veulen)
|
benieuwd, nieuwsgierig
III-1-4
|
19540 |
berkenbezem |
rijsbezem:
riēsbessem (L244a Veulen)
|
bezem, gemaakt van berketakken
III-2-1
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
beschuut (L244a Veulen)
|
beschuit
III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
bestel:
bestél (L244a Veulen)
|
beschuitbol eenmaal gebakken en nog niet doorgesneden
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
beschutepáp (L244a Veulen)
|
beschuitpap
III-2-3
|
25728 |
beslaan |
kanten:
kãntǝ (L244a Veulen)
|
De stam vierkant hakken met behulp van de beslagbijl. [N 50, 18c; monogr.]
II-12
|
19687 |
bestek |
tafelgerei:
toffelgrej (L244a Veulen)
|
tafelbestek
III-2-1
|