id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31961 | schroeven | schroeven: sxrūvǝ (Veulen) | Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.] II-12 |
31957 | schroevendraaier | schroevendraaier: sxrūvǝndrɛ̄jǝr (Veulen) | Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12 |
20489 | schrokken | buffelen: bøfələ (Veulen), schrokken: sxrokə (Veulen), slokken: sloeke (Veulen), slokə (Veulen) | schrokken || schrokken, gulzig naar binnen werken || veel en gulzig eten III-2-3 |
19501 | schuifgrendel | schoude: schaaf (Veulen) | (schuif)grendel III-2-1 |
19555 | schuimspaan | schuimspaan: schuumspaon (Veulen), spaan: \'n Schuumspaon is rond en \'n bòtterspäöntje is lánkwaerpeg spaon (Veulen) | schuimspaan III-2-1 |
30719 | schuren | afschuren: áfsxūrǝ (Veulen), schuren: sxūrǝ (Veulen) | Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.] || Hout met schuurpapier bewerken ten einde een glad oppervlak te verkrijgen. Zie ook het lemma 'Schuurpapier'. [N 67, 70a; monogr.] II-12, II-9 |
19869 | schuurmiddel | schuurzand: schoērzând (Veulen) | witte zand voor het schuren van metalen potten en pannen en het aanzetten van messen op de wetplank III-2-1 |
30685 | schuurpapier | schuurpapier: sxūrpǝpir (Veulen), sxūrpǝpīr (Veulen) | Stevig papier waarop korrels schurend materiaal, bijvoorbeeld gemalen glas, zand, amaril of carborundum zijn aangebracht. Zie ook het lemma ɛschuurpapierɛ in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in WLD ii.9, pag. 205.' [N 53, 148a; monogr.] || Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.] II-12, II-9 |
19063 | schuw | schouw: schòw (Veulen) | bang, schuw III-1-4 |
19160 | schuwen | schouwen: schòwwe (Veulen) | schuwen, bang zijn voor III-1-4 |