e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struik (alg.) struik: strūwk (Veulen) struik [ZND B2 (1940sq)] III-4-3
struikelen (zich) aanstoten: ownstotə (Veulen) struikelen (over een boven de grond uitstekende wortel) [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
stuipen stuipen: stejəpə (Veulen) stuipen (kinderziekte) [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
stuntelen aantoddelen: ántoddele (Veulen), frotten: frotten (Veulen), toddelen: toddele (Veulen) stuntelig in elkaar knutselen, in elkaar prutsen || stuntelig werken III-1-4
suiker suiker: Ge vángt mieër vli‰ge mit n lepelke soeker as mit n tas eek: met zachtheid bereikt men meer, dan met gestrengheid Vreeje is net soeker: nie zó zuËt, már wel zó geráffenieërd  soeker (Veulen) suiker III-2-3
suikerbiet suikerbiet: sukǝrbęi̯t (Veulen) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerklontje klontje: Zó klaor as n kleuntje: volkomen duidelijk zijn  kleuntje (Veulen), suikerklontje: soekerkleuntje (Veulen) blokje candijsuiker || suikerklontje III-2-3
taai stuk vlees teeg: tii̯əx vleͅi̯s (Veulen) taai vlees [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
taaie pannenkoek leren thijs: Een pannekoek, die zonder gist gebakken wordt en daaom plat, vast en taai is  laerenties (Veulen) taaie pannekoek III-2-3
tabak tabak: r Schón tebák van hebbe: er meer dan genoeg van hebben Gén piëp tebák werd zien: zich verre van fit voelen  tebák (Veulen) tabak III-2-3