| 24481 |
struik (alg.) |
struik:
strūwk (P196p Veulen)
|
struik [ZND B2 (1940sq)]
III-4-3
|
| 17851 |
struikelen |
(zich) aanstoten:
ownstotə (P196p Veulen)
|
struikelen (over een boven de grond uitstekende wortel) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
| 18061 |
stuipen |
stuipen:
stejəpə (P196p Veulen)
|
stuipen (kinderziekte) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 18929 |
stuntelen |
aantoddelen:
ántoddele (L244a Veulen),
frotten:
frotten (L244a Veulen),
toddelen:
toddele (L244a Veulen)
|
stuntelig in elkaar knutselen, in elkaar prutsen || stuntelig werken
III-1-4
|
| 20847 |
suiker |
suiker:
Ge vángt mieër vli‰ge mit n lepelke soeker as mit n tas eek: met zachtheid bereikt men meer, dan met gestrengheid Vreeje is net soeker: nie zó zuËt, már wel zó geráffenieërd
soeker (L244a Veulen)
|
suiker
III-2-3
|
| 33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sukǝrbęi̯t (P196p Veulen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
| 20543 |
suikerklontje |
klontje:
Zó klaor as n kleuntje: volkomen duidelijk zijn
kleuntje (L244a Veulen),
suikerklontje:
soekerkleuntje (L244a Veulen)
|
blokje candijsuiker || suikerklontje
III-2-3
|
| 20951 |
taai stuk vlees |
teeg:
tii̯əx vleͅi̯s (P196p Veulen)
|
taai vlees [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
| 20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
Een pannekoek, die zonder gist gebakken wordt en daaom plat, vast en taai is
laerenties (L244a Veulen)
|
taaie pannekoek
III-2-3
|
| 20891 |
tabak |
tabak:
r Schón tebák van hebbe: er meer dan genoeg van hebben Gén piëp tebák werd zien: zich verre van fit voelen
tebák (L244a Veulen)
|
tabak
III-2-3
|