| 34363 |
varkens mesten |
mesten:
mē̜stǝ (L244a Veulen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34322 |
varkensblaas |
blaas:
blǭs (L244a Veulen)
|
In dit lemma zijn alleen monografische gegevens verwerkt. Zie ook het lemma ''blaas van een geslacht varken'' in wld II.1 (huisslachter, bakker), blz. 41. [huisslachter, bakker]
I-12
|
| 33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛ̄rkǝs˱bak (L244a Veulen)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
| 20646 |
varkensvet |
smout:
smâlt (L244a Veulen, ...
L244a Veulen),
wit vet:
witvet (L244a Veulen, ...
L244a Veulen)
|
reuzel || smout || varkensvet || wit varkensvet
III-2-3
|
| 34272 |
vaste uitwerpselen |
keutels:
kø̄tǝls (L244a Veulen)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (P196p Veulen)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastenavond:
puntje onder de o
veͅjstənowəvət (P196p Veulen)
|
Vastenavond (uitspraak). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|
| 32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L244a Veulen)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
| 21284 |
vechten |
vechten:
vøXtə (P196p Veulen)
|
vechten [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
| 20503 |
veel drinken |
buizen:
böjze (L244a Veulen),
heffen:
Hij is te voel um òp zien werk veul te höffe, már dat ândere höffe duut hij vuis te gaer höffe is hier ook optillen
höffe (L244a Veulen),
jeppen:
jɛpə (L244a Veulen),
lappen:
leppe (L244a Veulen)
|
drinken van alkohol in behoorlijke mate || veel drinken || veel en met kleine beetjes drinken || veel sterke drank drinken
III-2-3
|