e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haast hebben zijn eigen haasten: zien aege hoste (Veulen), zijn eigen spoeden: zien aege spoeje (Veulen) spoeden, haasten || zich haasten, zich spoeden III-1-4
haastig haastig: hósteg (Veulen) haastig, overijld III-1-4
hak van een schoen vers: vaəs (Veulen) hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
hakmes heep: Dén/die is mit de hieëp gemákt: die persoon is foeilelijk Zò bòt as \'n hieëp: zeer bot zijnde Ok d\'n diksten aekenboeëm velt dur \'n hieëp: grote zaken worden ook volbracht met kleine middelen  hieëp (Veulen) hakmes III-2-1
ham, hesp hesp: achterste  heͅi̯ps (Veulen), schink: scheenk (Veulen), As ennen bo‰r t spek òp hit, göt hij án de schaenk: Het beste voor het laatst bewaren "Iederieën ziene smaak"zaej Hendrikske en toe sneejde hij zien aege t mager uut de schaenk  schaenk (Veulen), schouder: voorste  sxoͅu̯ər (Veulen) ham || hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
hand hand: ha.nt (Veulen) een hand [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
handboor, fretboor schroefboor: sxrūf˱bōr (Veulen) Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.] II-12
handdoek handdoek: hânddoēk (Veulen) handdoek III-2-1
handlanger dien(d)er: dīndǝr (Veulen), opperman: upǝrman (Veulen) Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld] II-9
handlangeren opperen: upǝrǝ (Veulen) De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.] II-9