| 19113 |
mooi |
mooi:
moj (L244a Veulen),
pront:
proont (L244a Veulen)
|
mooi || netjes, keurig, sympathiek uitziend
III-1-4
|
| 19356 |
mopperen |
knaaien:
knaoje (L244a Veulen),
knoteren:
knotere (L244a Veulen),
smalen:
smaele (L244a Veulen)
|
foeteren, mopperen, kijven || knorren, brommen, grommen, kankeren, mopperen || zonder reden vervelend zitten te mopperen
III-1-4
|
| 29998 |
mortel |
spijs:
spīs (L244a Veulen)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
| 20839 |
mosterd |
mosterd:
Dat kumt as maosterd nó dn aet: dat komt als mosterd na de maaltijd Láche as ennen hoond dén maosterd gevraete hit: lachen tegen wil en dank/zuurzoet lachen
maosterd (L244a Veulen)
|
mosterd
III-2-3
|
| 20774 |
muisjes |
muisjes:
Bij n neej ki‰ndje kriede duk beschuut mit muËskes MuËske,muËske,muËske, geft mij òwwen neejen tând, dan kriede gij dn âlde
muūskes (L244a Veulen)
|
muisje,soort hagelsagkorrel
III-2-3
|
| 20122 |
muizen |
muizen:
jagen van de kat op muizen
moēze (L244a Veulen, ...
L244a Veulen)
|
muizen
III-2-1
|
| 24506 |
muurbloem |
flier:
-
flier (P196p Veulen)
|
muurbloem
III-4-3
|
| 26400 |
naaf |
dom:
dom (P196p Veulen),
naaf:
nāf (L244a Veulen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
| 18184 |
naakt |
bloot:
blo.wt (P196p Veulen)
|
bloot [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
| 26113 |
naald |
naalde:
nǫl (P196p Veulen)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|