17905 |
nemen, pakken |
pakken:
pake (P196p Veulen)
|
pakken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17608 |
neus |
neus:
nówəs (P196p Veulen)
|
een neus [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
17698 |
nier |
nier:
ni.jər (P196p Veulen)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
30331 |
niet haaks |
schiks:
sxeks (L244a Veulen)
|
Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.]
II-12
|
18801 |
niet helder van geest |
halfwijs:
halfwies (L244a Veulen)
|
niet goed snik
III-1-4
|
18921 |
nietsnut |
laplander:
láplender (L244a Veulen),
lapzwans:
lápswâns (L244a Veulen),
strontkerel:
stroontkél (L244a Veulen),
vuilerd:
voelerd (L244a Veulen)
|
nietsnut || nietsnut, luilak || nietsnutter, onbehouwen vent || vent van niks, zonder inhoud
III-1-4
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nijschiereg (L244a Veulen),
vraagachtig:
vraogechteg (L244a Veulen)
|
nieuwsgierig
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige aap:
nijsgieregenaap (L244a Veulen)
|
nieuwsgierig persoon
III-1-4
|
18122 |
nijdnagel |
ijwortel:
ēͅjəwoͅtəl (P196p Veulen)
|
nijdnagel (bijwas aan de vingernagel) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
knijptang:
kniptáŋ (L244a Veulen),
pitstang:
pitstaŋ (P196p Veulen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|