e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opleppen opleppen: oplɛpǝ (Veulen) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opscheplepel opschepper: òpschöpper (Veulen), scheplepel: schöplepel (Veulen) opscheplepel III-2-1
opscheppen snoeven: snoēve (Veulen), stoefen: stŭfə (Veulen, ... ), stuiten op zijn eigen: stute òp zien aege (Veulen), zwavelen: zwaevele (Veulen), zwetsen: zwetse (Veulen) opsbnijden, pochen || opscheppen, snoeven || opsnijden, opscheppen || pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)] || pochen, opscheppen III-1-4, III-3-1
opschepper bruis: broēs (Veulen), grootmuil: grótmoel (Veulen), stuiter: stuter (Veulen), windbuil: wiendbuul (Veulen), zwetsbuil: zwetsbuūl (Veulen) opschepper || opschepper, opsnijder || opschepper, pocher || opschepper, snoever III-1-4
optillen lichten: li.xtə (Veulen), oplichten: i:t oͅpli:xtə (Veulen) iets opheffen (tillen) [ZND B2 (1940sq)] || opheffen, tillen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
opvulzand papzand: pap˲zānt (Veulen  [(id)]  ) Zand dat wordt gebruikt voor aanvulling, maar niet voor het metselwerk zelf. Zie voor het woordtype 'letchi' a. Stevens, 'T√∫ngërsë Dïksjënêer', pag. 328, s.v. 'lètsji'. [N 30, 36b; monogr.] II-9
orgel orgel: òrəgəl (Veulen, ... ) Een orgel. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2, III-3-3
ovenkrabber ovenkeuter: hovǝkøtǝr (Veulen) Werktuig, meestal van ijzer, om het vuur in de oven te verspreiden. Vergelijk het lemma ''werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald''. Zie afb. 11. [N 29, 8b; N 29, 6; LB 2, 218; OB 2, 2f; monogr.] II-1
overgordijn gordijn: Achter de gerdiene gaon: gaan slapen Schón gerdien hebbe, már gén lakes: zich beter voordoen dan men is  gerdien (Veulen) gordijn III-2-1
overtuigen overtuigen: ovvertūge (Veulen) overtuigen III-1-4