| 19493 |
roken |
dampen:
daampe (L244a Veulen),
fimpen:
fimpe (L244a Veulen),
paven:
òs grótvader paaft hieël wat áf
pave (L244a Veulen),
roken:
Roeëke as enne ketter: zeer veel roken Li‰ge, dat t rókt bovve de kop: ontzettend liegen Zien pi‰p og goeëd roeëke: nog gezond zijn zwaore tebák roeëke: liegen
roeëke (L244a Veulen),
smoken:
n goej segaar smoeëke is n genot dat de kwállitejt van t laeve verhögt. Segare smoeëke mòt dorrum kunne
smoeëke (L244a Veulen)
|
roken || roken van tabak
III-2-3
|
| 31972 |
rolbandmeter |
rolmaat:
rǫlmǭt (L244a Veulen)
|
Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.]
II-12
|
| 19800 |
rolgordijn |
roldoek:
roldoēk (L244a Veulen)
|
rolgordijn
III-2-1
|
| 31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝstárt (L244a Veulen)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.]
II-12
|
| 18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
roͅwəf (P196p Veulen)
|
roof (korst op een wonde) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 33201 |
rooien, algemeen |
uitpolderen:
uitpolderen (P196p Veulen)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
| 20516 |
rookvlees |
rookvlees:
ruuëkvlaes (L244a Veulen)
|
rookvlees
III-2-3
|
| 20818 |
rookwaren |
rokens:
roeëkes (L244a Veulen),
rokerij:
roeëkereej (L244a Veulen),
rookgerei:
roeëkgrej (L244a Veulen),
smokens:
smoeëkes (L244a Veulen),
Wat smoeëkes koeëpe
smoeëkes (L244a Veulen)
|
rookartikelen || rookwaren
III-2-3
|
| 20676 |
room |
room:
De roeëm is r áf: het grootste voordeel/ beste deel is weg De roeëm is van de melk: de tijd van goede inkomsten is voorbij
roeëm (L244a Veulen),
zaan:
saan (L244a Veulen),
zoͅu̯ən (P196p Veulen),
zūǝn (P196p Veulen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room || room (vetlaag op melk) [ZND B2 (1940sq)]
I-11, III-2-3
|
| 20084 |
roos (rosa) |
roos:
roeës (L244a Veulen),
rozenstruik:
roeëzestroek (L244a Veulen),
stamroos:
stámroeës (L244a Veulen)
|
roos || roos, soort, stamroos || rozestruik
III-2-1
|