e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koud, mistig en somber weer donker (weer): dŏŏnkel weer (Vijlen), mottig (weer): möttich (Vijlen), nevelachtig (weer): nevëlëtich (Vijlen), zuur (weer): zoer (Vijlen) donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude wind: inne kowwe wink (Vijlen) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] III-4-4
kous: algemeen hoos: Die hos is gans rèjet, de sitte ging minderinge in ’t bee (Vijlen), haos (Vijlen), hoas (Vijlen), hòs (Vijlen), ’t bee van die hos is te kot (Vijlen) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] III-1-3
kouter kouter: kōtǝr (Vijlen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kozijn deurgespan: dø̜̄rgǝšpan (Vijlen) Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.] II-9
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kriǝnǝ (Vijlen) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knoers/knors: knoe-esj (Vijlen) kraakbeen [SGV (1914)] III-1-1
kraamverzorgster hebamme (du.): heffam (Vijlen), verpleegster: verpleegster (Vijlen), wijsvrouw: wiesvrouw (Vijlen) kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)] III-2-2
kraanvogel kroenekraan: kroe-e-ne-kra-ne (Vijlen) kraanvogel [SGV (1914)] III-4-1
krabben kratsen: kratse (Vijlen) krabben [SGV (1914)] III-1-2