e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

Gevonden: 2749
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloeien bloeien: blø̄nǝ (Vijlen) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: blŏm (Vijlen) bloem [SGV (1914)] III-2-3
bloem (alg.) bloem: bloom (Vijlen), bloome mv (Vijlen), blŏm (Vijlen), bloem  blom (Vijlen, ... ), bloemen  blome (Vijlen, ... ), bloemetje: blumke (Vijlen) bloem [N 92 (1982)], [SGV (1914)] III-4-3
bloembol bloemenbol: WLD  bloomme bool (Vijlen) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop knoop: WLD  knoep (Vijlen) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloesem bloei: bluj (Vijlen) I-7
bluts bluts: blutsj (Vijlen) Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen blutsen: blutsche (Vijlen) blutsen [SGV (1914)] III-1-2
blutsen, van een appel bluts: WLD  bleutsch (Vijlen) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] I-7
bobbel, kleine verhevenheid knobbel: knoebel (Vijlen) een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)] III-4-4