20962 |
selderij |
selderij:
WLD
selderrij (Q208p Vijlen)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
flieder:
enkele keer.
flieder (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
groffelsnagel:
groofelsnêgel (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
-
groffelsnègel (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
spits:
schpits (Q208p Vijlen)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17752 |
sik |
geitenbaardje:
géétebétje (Q208p Vijlen),
sik:
sek (Q208p Vijlen),
sik (Q208p Vijlen)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
sekǝl (Q208p Vijlen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelsien:
appesieng (Q208p Vijlen)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
23429 |
sint-jozefaltaar |
sint-jozepsaltaar:
sint joezepsalter (Q208p Vijlen)
|
Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23400 |
sint-jozefbeeld |
heilige jozep:
hilligge jōēzep (Q208p Vijlen)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalot (Q208p Vijlen),
sjarlot:
WLD
scharlot (Q208p Vijlen)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q208p Vijlen),
sjees (<fr.):
sjees (Q208p Vijlen)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|