21728 |
smokkelen |
smokkelen:
sjmoekelle (Q208p Vijlen)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20493 |
smullen |
met smaak eten:
mit schmaak aete (Q208p Vijlen),
smullen:
dri houwe (Q208p Vijlen)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21552 |
snauwen |
snauwen:
schnoawwe (Q208p Vijlen)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19361 |
snauwen, grauwen |
grauwen:
grauwe (Q208p Vijlen),
snauwen:
schnoawwe (Q208p Vijlen),
sjnauwe (Q208p Vijlen)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
snavel:
schnavel (Q208p Vijlen)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20523 |
snee brood |
snee:
schnĕ (Q208p Vijlen)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schneeije (Q208p Vijlen),
schneie (Q208p Vijlen),
sjnee-je (Q208p Vijlen),
sjnijë (Q208p Vijlen)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
sjnieje klukskes (Q208p Vijlen)
|
Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnie (Q208p Vijlen),
schnieje (Q208p Vijlen),
sjnĕĕj (Q208p Vijlen),
sjnieë (Q208p Vijlen)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
vallen:
valle (Q208p Vijlen)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|