| 18143 |
bochel |
pokkel:
pøkel (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
bochel [SGV (1914)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21300 |
boek |
boek:
book (Q208p Vijlen)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 24569 |
boeket |
bloemenstruik:
bloomesjtroek (Q208p Vijlen),
boeket:
WLD
boeket (Q208p Vijlen)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)] || ruiker
III-4-3
|
| 34105 |
boekpens |
nirgelsmaag:
nergǝlsmāx (Q208p Vijlen)
|
De derde maag van de koe, de maag die van binnen vol vliezen zit. [N 28, 82; A 9, 11c]
I-11
|
| 20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
bookes kook (Q208p Vijlen)
|
boekweiten koek [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 19773 |
boenen |
boenen:
bunə (Q208p Vijlen)
|
meubels en vloerzeil met behulp van was en een doek glimmend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 19774 |
boenwas |
boenwas:
bunwas (Q208p Vijlen)
|
de was waarmee meubels en vloerzeil glimmend gemaakt worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 21301 |
boer |
boer:
boer (Q208p Vijlen),
būr (Q208p Vijlen),
diz-ze boer (Q208p Vijlen),
dê boer (Q208p Vijlen)
|
boer [SGV (1914)] || deze [~ boer] [SGV (1914)] || die [~ boer] [SGV (1914)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
| 22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (Q208p Vijlen),
klie-e boer (Q208p Vijlen)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)] || klaveren boer [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
budǝręi̯ (Q208p Vijlen),
būrdǝrēi̯ (Q208p Vijlen),
boerenerf:
burǝnęrǝf (Q208p Vijlen),
erf:
ęrǝf (Q208p Vijlen),
hof:
hof (Q208p Vijlen),
hōf (Q208p Vijlen)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|