| 24861 |
boerenwormkruid |
boerenwormkruid:
boerewormkroet (Q208p Vijlen),
kruidwisbloem:
kroetwichbloome (Q208p Vijlen)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 33331 |
boerenzoon |
boerenjong:
burǝjǫŋ (Q208p Vijlen)
|
Bij halfersjong is de betekenis gespecificeerd: "pachterszoon".
I-6
|
| 24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
sjwalber (Q208p Vijlen),
sjwelber (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 21309 |
boerin |
boerin:
buren (Q208p Vijlen),
dees boerin (Q208p Vijlen),
die boerin (Q208p Vijlen)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
| 20302 |
boertje |
boertje:
cf. VD D.-N. s.v. "bäuerchen"(een klein - machen)
beujertje (Q208p Vijlen)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
| 33332 |
boertje, kleine boer |
kleine boer:
kleŋǝn būr (Q208p Vijlen)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
| 17633 |
boezem |
spaarpot:
Spottend.
sjpaarpot (Q208p Vijlen)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
| 18209 |
boezeroen |
kiel:
keel (Q208p Vijlen),
scholkje:
sjulk-sjke (Q208p Vijlen)
|
boezeroen [SGV (1914)] || Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
| 34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bok (Q208p Vijlen)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
| 20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (Q208p Vijlen)
|
haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|