e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vooroverduikelen tuimelen: toemele (Vijlen) tuimelen [SGV (1914)] III-1-2
voorschaar schelschaar: šøl[schaar] (Vijlen) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschoot, schort (alg.) scholk: sjŏŏlk (Vijlen) voorschoot [SGV (1914)] III-1-3
voorstal, voedergang voerij: vrēi̯ (Vijlen) Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.] I-6
voorteken voorteken: vŭŭrteeke (Vijlen) voorteeken [SGV (1914)] III-3-3
vooruit vooruit: vȳrut (Vijlen) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10
voorzanger voorzanger: veurzinger (Vijlen) Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vorst, het vriezen vrost: vros (Vijlen) vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] III-4-4
vos vos: voos (Vijlen, ... ), vôs (Vijlen) vos || vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)] III-4-2
vouw vouw: vouw (Vijlen), vouwe (Vijlen) vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3