| 17826 |
zetten |
zetten:
zette (Q208p Vijlen)
|
zetten [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 19718 |
zeven |
zeven:
zèfe (Q208p Vijlen)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
| 33146 |
zeven met de handzeef |
ziften:
zeftǝ (Q208p Vijlen)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
| 24810 |
zevenblad |
geitentroep:
-
geete trop (Q208p Vijlen),
geitetroep:
gētǝtrǫp (Q208p Vijlen)
|
Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.] || zevenblad [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
| 21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemöje (Q208p Vijlen)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17938 |
zich haasten |
zich touwen:
WNT: touwen (I), B): Zich haasten, spoeden.
touwwe (Q208p Vijlen)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
| 19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
i-bil-de, zig (Q208p Vijlen)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17974 |
zich niet lekker voelen |
krank zijn:
krank zieje (Q208p Vijlen),
zich krank voelen:
krank veule (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20496 |
zich verslikken |
verslikken:
verschlikke (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33038 |
zicht |
zicht:
ziǝt (Q208p Vijlen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|