| 20597 |
desemen |
desemen:
deseme (Q208p Vijlen)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19167 |
deugniet |
deugeniks:
daugenieks (Q208p Vijlen),
deugniet:
duugneet (Q208p Vijlen)
|
deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19684 |
deur |
deur:
dȳr (Q208p Vijlen),
dø̜̄r (Q208p Vijlen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
| 18035 |
diarree |
schijt:
schìèt (Q208p Vijlen)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 34351 |
diarree hebben |
de schijt hebben:
dǝr šīt han (Q208p Vijlen)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
| 21310 |
dief |
schelm:
sjelm (Q208p Vijlen)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19807 |
dienblad |
presenteerblad:
prəsɛntērblat (Q208p Vijlen),
theeblad:
tēəblat (Q208p Vijlen)
|
dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
| 19080 |
dienst |
dienst:
deens (Q208p Vijlen)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 32690 |
diep |
diep:
dēp (Q208p Vijlen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
| 24300 |
dier, beest |
dier:
deer (Q208p Vijlen)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|