| 24483 |
geknotte wilg |
wijdenstok:
wiejesjtok (Q208p Vijlen),
wiejestök (Q208p Vijlen)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
| 24578 |
gelderse roos |
gelderse roos:
Gelderse roes (Q208p Vijlen)
|
Gelderse roos (viburnum opulus). Tot 3 m hoge struik; de bladeren zijn enkelvoudig en 3- tot 5-lobbig, slap en grof getand; de bloemen staan in platte tuilen, die aan de rand groot, stervormig en onvruchtbaar zijn; de middelste zijn kleiner en vruchtbaar. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 24809 |
gele ganzebloem |
gele ganzebloem:
gel janse bloom (Q208p Vijlen)
|
Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 24152 |
gele kwikstaart |
kwikstaartje:
kwiksjtetske (Q208p Vijlen)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
| 24554 |
gele morgenster |
morgenster:
meurge sjteer (Q208p Vijlen)
|
Gele morgenster (tragopon pratensis 30 tot 70 cm groot. De stengels zijn meestal onvertakt; de bladeren hebben een brede stengel omvattende voet; ze zijn lancetvormig, naar boven versmald. De bloemhoofdjes hebben omwindselblaadjes die even lang of lange [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 23501 |
gelezen mis |
stille mis:
sjtil mees (Q208p Vijlen)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25078 |
gelijken (op) |
lijken:
lieke (Q208p Vijlen)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 23206 |
geloof |
geloof:
geloof (Q208p Vijlen)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23320 |
gelooven |
geloven:
geleu-ve (Q208p Vijlen)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 17710 |
geluidloos een wind laten |
ene op de sokken laten (gaan):
inge op de zukke loate vlege (Q208p Vijlen)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|