33804 |
hoef |
hoef:
hōf (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nūtštal (Q208p Vijlen),
nǫtsǝl (Q208p Vijlen)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
kant:
kante (Q208p Vijlen)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
corner (Q208p Vijlen),
Karte 168.
kørnər (Q208p Vijlen)
|
Eckball. || Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hoektand (Q208p Vijlen),
hŏĕktánt (Q208p Vijlen)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
ring:
rink (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoos (Q208p Vijlen)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hooste (Q208p Vijlen)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
pak:
pak (Q208p Vijlen)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (Q208p Vijlen),
hommel (Q208p Vijlen),
hŏŏm-mel (Q208p Vijlen),
WLD
hoemel (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|