22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
häe is jörig (Q208p Vijlen),
hèje is joeurig (Q208p Vijlen),
is ... joarig (Q208p Vijlen)
|
Hij is in juli jarig, maar de datum ... ik vergeten. [DC 45 (1970)] || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q208p Vijlen),
jès (Q208p Vijlen)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
24556 |
jeneverbes |
wacholder:
-
wacholder (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18086 |
jicht |
jicht:
jich (Q208p Vijlen)
|
jicht [SGV (1914)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
ju-de (Q208p Vijlen)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21814 |
jokken |
verven:
verve (Q208p Vijlen)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
⁄t kink is nog joŏnk (Q208p Vijlen)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
naakt:
nakse (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋkt (Q208p Vijlen),
WLD
jong (Q208p Vijlen),
jongt:
jŏŏnkt (Q208p Vijlen),
klein diertje:
klee dirke (Q208p Vijlen)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (ve dier) [SGV (1914)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q208p Vijlen),
kutte:
kytǝ (Q208p Vijlen),
varkjeren (mv.):
vɛrkskǝrǝ (Q208p Vijlen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|