17967 |
(met) het hoofd stoten |
stoten:
Het gevolg daarvan is enne knoep op de kop.
de kop tege eït gestowte höbbe (Q080p Vliermaal)
|
Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (Q080p Vliermaal)
|
Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
baveͅt (Q080p Vliermaal),
dopmantəl (Q080p Vliermaal),
dopmətskə (Q080p Vliermaal),
høduk (Q080p Vliermaal),
kĕngərduk (Q080p Vliermaal),
nōͅgəlvēskə (Q080p Vliermaal),
vuəl (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal),
zøvərlap (Q080p Vliermaal),
kerstedoek
kjoəsdoek (Q080p Vliermaal)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18718 |
[culotte] |
culotte (fr.):
kəloͅt (Q080p Vliermaal)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
voile (fr.):
vuəl (Q080p Vliermaal)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
kašəvik (Q080p Vliermaal)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: onder-en bovenlijf: wat op blote lichaam gedragen wordt en wat daarop gedragen wordt
lēͅfkə (Q080p Vliermaal)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
ǭnvęlt (Q080p Vliermaal)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
speen:
speen (Q080p Vliermaal)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18212 |
aan flarden |
gescheurd:
gesjuërd (Q080p Vliermaal)
|
Aan flarden (gezegd van kledingstukken, t.g.v. ongeluk e.d.) [N 114 (2002)]
III-1-3
|