21950 |
paren van de duiven |
koppelen:
Dekken...
kò.pələ (Q080p Vliermaal),
paren:
pōͅə:rə (Q080p Vliermaal)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
18406 |
parfum |
parfum:
parfűm (Q080p Vliermaal),
reuksel:
ruksel (Q080p Vliermaal)
|
Parfum. Reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur, reuksel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nyxtǝr [kalf] (Q080p Vliermaal)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
18183 |
passen |
mikken:
mikke (Q080p Vliermaal)
|
Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20414 |
peetoom |
peteren:
pētərə (Q080p Vliermaal)
|
peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
paat:
paoit (Q080p Vliermaal),
fr. poire
poit (Q080p Vliermaal)
|
meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (Q080p Vliermaal)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
varkenskuip:
vęrǝkǝskǭp (Q080p Vliermaal)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šā.x (Q080p Vliermaal)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (Q080p Vliermaal),
penszak:
pɛnsak (Q080p Vliermaal)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|