33451 |
deurtje in een poortvleugel |
ingangsdeur:
engaŋsdør (Q080p Vliermaal),
schuurdeurtje:
šȳrdørkǝ (Q080p Vliermaal)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
afgang:
oafgank (Q080p Vliermaal),
schijt:
šęǝt (Q080p Vliermaal),
Vulgair.
de sjèt (Q080p Vliermaal)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|
21310 |
dief |
schelm:
sjelm (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
di ̞i̯p (Q080p Vliermaal)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
ook in ZND 23, 009
bees (Q080p Vliermaal)
|
dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bads (Q080p Vliermaal),
bats (Q080p Vliermaal)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17611 |
dikke neus |
klomp:
< lm. neus (spotnamen).
kloemp (Q080p Vliermaal)
|
Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
wollen haas:
wələ hāsə (Q080p Vliermaal)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wollen sjerp:
wələ šeͅrp (Q080p Vliermaal)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke pit:
dikə pit (Q080p Vliermaal),
mantel:
māntəl (Q080p Vliermaal)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|