e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaal

Overzicht

Gevonden: 2122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbele toegangspoort van een gesloten erf ingangspoort: i ̞ngāŋspoǝt (Vliermaal) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
duif (alg.) duif: dij dauf i[e}s taom, eͅin taom dauf (Vliermaal), Pl. [dàu.ve]  dàuf (Vliermaal) Duif. [Goossens 1b (1960)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)] III-3-2
duif, algemeen duif: dauf (Vliermaal) duif [ZND 01 (1922)] III-4-1
duimeling duimeling: dø̄məliŋ (Vliermaal) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duivel duivel: dy(3)̄vəl (Vliermaal) De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)] III-3-3
duivenhok duifhuis: dǭ.vǝrs (Vliermaal), duivers: dōͅ.vərs (Vliermaal) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag val: và:.l (Vliermaal), vā.l (Vliermaal) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: zēe (Vliermaal) duif, wijfje [ZND 18 (1935)] III-4-1
duizelig duizelig: duzelig (Vliermaal), dözelig (Vliermaal), verduisterd: verdeuestert (Vliermaal), zat: zaot (Vliermaal), zaut (Vliermaal) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: dūzəntpaot (Vliermaal) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2