e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaal

Overzicht

Gevonden: 2122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
erf koer: kūr (Vliermaal), mesthof: meͅi̯stoͅf (Vliermaal) I-7
erf en omliggende landerijen goed: ˲xoǝt (Vliermaal) De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23] I-8
erwt, algemeen erwt: ɛ̄ǝ.rt (Vliermaal) Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5
etter materie: mətērə (Vliermaal) etter (van een wonde, enz.) [ZND 01u (1924)] III-1-2
evenaar, tweespanszwenghout warsschei: jā.sšęi̯ (Vliermaal) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
familie familie: famĭĕlə (Vliermaal) verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)] III-2-2
fijn droog stof stub: støp (Vliermaal) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
filter in de melkzeef zaandoek: zoǝnduk (Vliermaal), zǫǝnduk (Vliermaal) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
flank flanken: fla.ŋkǝ (Vliermaal) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flaphoed boordhoed: bjoəthūt (Vliermaal), flabie: [<flabberen, 2. (van kledingstukken) op slordige wijze loshangen?] (Flabie) [sic]  flabei (Vliermaal) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] || hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3