33472 |
gat in een klein dakschild |
uilekot:
āǝlǝkūt (Q080p Vliermaal)
|
In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c]
I-6
|
25001 |
gat, opening |
gat:
gaət (Q080p Vliermaal),
kot:
kūt (Q080p Vliermaal)
|
gat (znw enk) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
gaten:
gaətə (Q080p Vliermaal),
koter:
kytər (Q080p Vliermaal)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbī.t (Q080p Vliermaal)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9
|
18335 |
gebreide kous |
strikkous:
strikkous (Q080p Vliermaal)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18620 |
gebreide wollen muts |
poldermuts:
poͅldərmuts (Q080p Vliermaal),
wollen muts:
woͅləməts (Q080p Vliermaal)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
gebrekkige (Q080p Vliermaal)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkige, een -:
gebrekkige (Q080p Vliermaal),
schele, een -:
n schelen (Q080p Vliermaal)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gewente:
gewente (Q080p Vliermaal),
gewoonte:
gewounte (Q080p Vliermaal)
|
Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaf (Q080p Vliermaal)
|
gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|