20820 |
ham, hesp |
hesp:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m
hēͅsp (Q080p Vliermaal),
schouder:
š‧ōr (Q080p Vliermaal),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m
šōr (Q080p Vliermaal),
voorste schouder:
van voorpoot
vjoͅstə š‧ōr (Q080p Vliermaal)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hānt (Q080p Vliermaal)
|
ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stou̯tkɛ̄r (Q080p Vliermaal)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
17662 |
handpalm |
plat:
plat (Q080p Vliermaal)
|
Palm van de hand (binnenste van de hand, plat van de hand). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
hās - ee paor hāsə (Q080p Vliermaal),
vingerhaas:
viŋərhāsə (Q080p Vliermaal)
|
handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
halfvingerhaas:
haləf viŋərhāsə (Q080p Vliermaal)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19901 |
handvat |
handvat:
hā.nt˲vǭ.ǝt (Q080p Vliermaal)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
19566 |
handveger, stoffer |
bezem:
bēͅsəm (Q080p Vliermaal)
|
handveger [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
handvol:
hā.ntfǭ.l (Q080p Vliermaal),
hoopsel:
hǫ.psǝl (Q080p Vliermaal
[(2 handen vol)]
)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33147 |
handzeef |
ries:
rī.s (Q080p Vliermaal),
teems:
te.ms (Q080p Vliermaal),
zeef:
zē.f (Q080p Vliermaal)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|