18376 |
hoge klomp? |
holleblok:
holleblok (Q080p Vliermaal)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18628 |
hoge pet met opstaand bovenstuk |
hoge kepie:
hauje kəpei (Q080p Vliermaal),
klak:
i.e. pet.
klak (Q080p Vliermaal)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)] || pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
bottines (Q080p Vliermaal)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
pastoorschoen:
pastoorsschoenen (Q080p Vliermaal)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
bot:
botten (Q080p Vliermaal)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22024 |
holenduif |
holduif:
hoolduif (gew.uitspr.) (Q080p Vliermaal)
|
holenduif
III-4-1
|
19784 |
hond |
hond:
hōͅ.nt (Q080p Vliermaal)
|
hond [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hō.neŋ (Q080p Vliermaal)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pãs (Q080p Vliermaal)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
18187 |
hoofddoek |
doek op de kop:
duk ǫp ǝ kǫp (Q080p Vliermaal),
hoofddoek:
hø͂ͅdduk (Q080p Vliermaal),
maalslat:
mǭǝlslat (Q080p Vliermaal),
slat:
slat (Q080p Vliermaal),
slatje:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
sleͅtšə (Q080p Vliermaal)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|