e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaal

Overzicht

Gevonden: 2122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoge klomp? holleblok: holleblok (Vliermaal) klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)] III-1-3
hoge pet met opstaand bovenstuk hoge kepie: hauje kəpei (Vliermaal), klak: i.e. pet.  klak (Vliermaal) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)] || pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)] III-1-3
hoge rijgschoen bottine: bottines (Vliermaal) rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)] III-1-3
hoge schoen met elastieken tussenstukken pastoorschoen: pastoorsschoenen (Vliermaal) schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)] III-1-3
hoge waterdichte schoen bot: botten (Vliermaal) schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
holenduif holduif: hoolduif (gew.uitspr.) (Vliermaal) holenduif III-4-1
hond hond: hōͅ.nt (Vliermaal) hond [Goossens 1b (1960)] III-2-1
honing honing: hō.neŋ (Vliermaal) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pers: pãs (Vliermaal) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofddoek doek op de kop: duk ǫp ǝ kǫp (Vliermaal), hoofddoek: hø͂ͅdduk (Vliermaal), maalslat: mǭǝlslat (Vliermaal), slat: slat (Vliermaal), slatje: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  sleͅtšə (Vliermaal) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] I-4, III-1-3