20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
høͅytkeͅis (Q080p Vliermaal)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkapje:
bəgainəkepkə (Q080p Vliermaal)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
høͅi̯tkōͅi̯sə (Q080p Vliermaal)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lai̯s (Q080p Vliermaal),
laəs (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
hoofdpijn:
hoeitpɛin (Q080p Vliermaal),
koppijn:
koppɛin (Q080p Vliermaal)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q080p Vliermaal),
trens:
trē̜.ns (Q080p Vliermaal)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
witte voile (fr.):
witə vuəl (Q080p Vliermaal)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
34161 |
hoogdrachtig |
vol:
vǫl (Q080p Vliermaal)
|
Duidelijk drachtig. [N 3A, 34]
I-11
|
26374 |
hoogsel |
hoogsels:
høsǝls (Q080p Vliermaal)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
22164 |
hooi |
hooi:
hǫi̯ (Q080p Vliermaal)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|