e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
singel singelriem: seŋǝlrī.m (Vliermaalroot) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
sint-maartensvuur sint-maartensvuur: kende men  st maartensvuur (Vliermaalroot, ... ) Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)] III-3-2, III-3-3
sjalot jonge un: oud. vader zegt het  jøŋəly.nə (Vliermaalroot), sjarlot: šərloͅ.tə (Vliermaalroot) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slōͅət (Vliermaalroot) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: grüün ɛn blou gəhout (Vliermaalroot) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slaapbol slaapkop: slaapkop (Vliermaalroot) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slachten slachten: slaxtǝn (Vliermaalroot) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slagdorpel, slagdrempel rustplaai: ręjsplǫj (Vliermaalroot), voorslag: vø̜rslǭx (Vliermaalroot) Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52] II-3
slagmulder slagmoller/-molder: slaxmǫldǝr (Vliermaalroot) Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272] II-3
slecht gesneden hengst piet: pī.t (Vliermaalroot) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9