| 22895 |
met een zelfgemaakte tol spelen |
draaien:
draaien (Q075p Vliermaalroot)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
| 34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bii̯zǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭǝ.rǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
| 34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
jagen:
jǭgǝ (Q075p Vliermaalroot
[(als het paard loopt - anders varen)]
)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
| 34011 |
met staande kar varen |
met staande kar:
męt støndǝ kɛ̄r (Q075p Vliermaalroot)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
| 33689 |
met steengruis verharde weg |
kiezel:
kizǝl (Q075p Vliermaalroot),
kriezel:
krizǝl (Q075p Vliermaalroot)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
| 32803 |
met vollen eggen |
bet vollen varen:
bę vǫlǝ vǭǝ.rǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
| 29920 |
metselaar |
metser:
mętsǝr (Q075p Vliermaalroot)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
| 20123 |
miauwen |
keken:
kiɛ.kə (Q075p Vliermaalroot)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 24901 |
middag (s middags) |
noen:
nón (Q075p Vliermaalroot)
|
middag [RND]
III-4-4
|