21842 |
(blijven) plakken |
slenteren:
WNT: slenteren, 2. toeven, plakken, blijven hangen, treuzelen.
slèntere (Q171p Vlijtingen),
truielaar (zn.):
WNT: truwelen -truielen-, herkomst onduidelijk. 1. talmen, dralen, treuzelen, traag bezig zijn (met iets).
treujelèèr (Q171p Vlijtingen),
truielen:
WNT: truwelen -truielen-, herkomst onduidelijk. 1. talmen, dralen, treuzelen, traag bezig zijn (met iets).
treujelə (Q171p Vlijtingen)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22110 |
(het) lossen |
lossen:
losser (Q171p Vlijtingen)
|
het lossen zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22004 |
(ijzeren) kapsule |
ring:
reenk (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet die kapsule? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21955 |
(melk) voederen |
voederen:
vuijere (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet verder: het opgeven van die melk aan de jongen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
schoppen boer:
sjeuppebuur (Q171p Vlijtingen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22095 |
<naam> |
fondvlieger:
fondvliegers (Q171p Vlijtingen),
kortvlieger:
kortvlieger(s) (Q171p Vlijtingen),
snelvlieger:
snelvliegers (Q171p Vlijtingen),
vervlieger:
vervlieger(s) (Q171p Vlijtingen),
{ja}:
ja (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen,
Q171p Vlijtingen),
{nee}:
nee (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen)
|
Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, geef hiervan dan een/enkele voorbeeld(en)? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Kent U hiervoor benamingen die: afgeleid zijn van het ringnummer: ja of nee? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
zuiken:
zooke (Q171p Vlijtingen)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
hēgǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33193 |
aanaardhandploeg |
handhoger:
handhoger (Q171p Vlijtingen),
trekhoger:
trekhoger (Q171p Vlijtingen)
|
De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42]
I-5
|
22794 |
aanlopen |
aanlopen:
aanlōōpen (Q171p Vlijtingen)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|