20314 |
jonge vrouw |
jonge teef:
Note v.d. invuller: klein meisje = piskoond.
jong teef (Q171p Vlijtingen)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
jóng (Q171p Vlijtingen),
lange:
langə (Q171p Vlijtingen),
lange zwik:
cf. VD s.v. "I. zwik"6. dunne twijg
lang zwik (Q171p Vlijtingen)
|
grote (opgeschoten) jongen [ZND 11 (1925)] || jongen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
liefste (Q171p Vlijtingen)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
kleinste:
klenste (Q171p Vlijtingen)
|
jongste kind; hoe heet het jongste kind van het gezin? [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
24623 |
judaspenning |
zilvertjes:
zilverkes (Q171p Vlijtingen)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
(zeer zelden; mensen worden nogaltijd met voornaam genoemd.).
juffrouw (Q171p Vlijtingen)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
ju (Q171p Vlijtingen)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kakjong:
kàch(joŋ) (Q171p Vlijtingen)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krɛpkəs (Q171p Vlijtingen),
krappen:
krappen (Q171p Vlijtingen),
krápə (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kjas (Q171p Vlijtingen)
|
kaars [RND]
III-2-1
|