23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (L386p Vlodrop)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
geloofd zij jezus christus:
geloof zij jezus cristus (L386p Vlodrop)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gluive (L386p Vlodrop)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24153 |
geluid van de patrijs |
kirren:
kirre (L386p Vlodrop)
|
het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rommelt (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
mazzel:
massel (L386p Vlodrop)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelijk (L386p Vlodrop),
op zijn gemak:
op zie gemaak (L386p Vlodrop),
spelenderwijs:
sjpelenderwies (L386p Vlodrop)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
aanpassen:
aanpasse (L386p Vlodrop)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24850 |
gemalen schors |
zaagsel:
ideosyncr.
zygsel (L386p Vlodrop)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vermomd (bn.):
vermomp (L386p Vlodrop)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|