34124 |
koe met hellend kruis |
hangvot:
haŋvǫt (L386p Vlodrop)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dēpǝ ku (L386p Vlodrop)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
hoogbeenkoe:
hōxbɛi̯nku (L386p Vlodrop)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrøk (L386p Vlodrop)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kuhērt (L386p Vlodrop)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
māx (L386p Vlodrop),
pens:
pɛns (L386p Vlodrop)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
stand:
štant (L386p Vlodrop)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
19407 |
koekenpan |
pan:
pan (L386p Vlodrop)
|
Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
knapkoek:
knapkook (L386p Vlodrop),
suikerplatsje:
sokkerpletske (L386p Vlodrop)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24871 |
koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
?
koekoeksbloom (L386p Vlodrop),
eigen spelling
koekoeksbloom (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)] || Koekoeksbloem (lychnis flos cuculi 30 tot 80 cm hoog. De stengels zijn ruw behaard; de bladeren zijn smal lancetvormig en tevens ruw behaard; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn in 4 smalle slippen verdeeld en licht- tot donkerro [N 92 (1982)]
III-4-3
|