25224 |
koele wind |
koele wind:
keulle (L386p Vlodrop)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33349 |
koestal |
koestal:
ku[stal] (L386p Vlodrop)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (L386p Vlodrop)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koejong:
kujǫŋ (L386p Vlodrop),
zweitser:
šwęi̯tsǝr (L386p Vlodrop)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
19515 |
koffiepot |
koffiekan:
koofe kan (L386p Vlodrop)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaoke (L386p Vlodrop),
kàk (L386p Vlodrop),
zingen:
twáát\\r zink -tkàk"; het zingen van het water (zoals in de fluitketel; vóór hij gaat fluiten) als het tegen de kook aan is?
zink (L386p Vlodrop)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
24303 |
kolblei |
bliek:
ideosyncr.
bleik (L386p Vlodrop)
|
De kolblei lijkt op de brasem maar is bleker van kleur (blei, bliek, kapmes, kalfoog, platte, platter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19636 |
kolengruis |
kolengruis:
kaole gruus (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kumə (L386p Vlodrop)
|
komen [RND]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
flauw:
flauw (L386p Vlodrop)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|