17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuulke (L386p Vlodrop)
|
Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20463 |
kuis, ingetogen |
heilige:
heiligge (L386p Vlodrop)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (L386p Vlodrop),
ideosyncr.
kuut (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
kus-teek (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
18869 |
kwaad weglopen |
weglopen:
wegloape (L386p Vlodrop)
|
kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19314 |
kwaadspreekster |
gemeen wijf:
gemein wief (L386p Vlodrop)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
kwoadspreiker (L386p Vlodrop)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (L386p Vlodrop),
kwoal (L386p Vlodrop)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
puitaal:
ideosyncr.
poetaol (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21727 |
kwajongensstreek |
grapje:
grepke (L386p Vlodrop)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|