34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (L386p Vlodrop),
rennen:
rɛnǝ (L386p Vlodrop)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen smijten:
sjneebel sjmiette (L386p Vlodrop)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
gauw:
gauw (L386p Vlodrop)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
miezelen:
miezele (L386p Vlodrop)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33047 |
metalen deel van de mathaak |
haakje:
hø̜̄kskǝ (L386p Vlodrop)
|
De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34369 |
metalen scheplepel |
voerschotel:
vou̯ǝršotǝl (L386p Vlodrop)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlǝr (L386p Vlodrop)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braudwoorsch (L386p Vlodrop)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21585 |
mevrouw |
vrouwmens:
vrouwmusj (L386p Vlodrop)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
mauwen:
mauwe (L386p Vlodrop),
miauwen:
ideosyncr.
miauwe (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|