e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vlodrop

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
saus saus: voor klinker!  saowz (Vlodrop) saus [RND] III-2-3
savooiekool schelk: ideosyncr.  sjelk (Vlodrop) De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] I-7
scapulier scapulier: enne sjabbeleier (Vlodrop), sjabbeleer (Vlodrop) Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)] III-3-3
scapuliermedaille scapuliermedaille (<fr.): sjabbeleermedaale (Vlodrop) Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)] III-3-3
schaafstro kattenstaart: eigen spelling  kattesjtaart (Vlodrop) Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)] III-4-3
schaalcollecte openschaalcollecte: aope sjaolkollekte (Vlodrop) Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schaap schaap: sǭp (Vlodrop) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapsruif ruif: rø̜i̯f (Vlodrop) Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.] I-6
schaapsschaar schapenscheer: šǭpǝšēr (Vlodrop) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaars knap: knap (Vlodrop), schraal: sjraal (Vlodrop) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)] III-4-4